Loess

AKKERBOUW LOESS

Lössgronden zijn kalkloos en kennen daardoor talloze problemen zoals verdichting en erosie. Omdat het kleigehalte niet hoog is kunnen ze bij goed beheer hele goede akkerbouwgronden zijn

Inleiding

De lössgronden zijn tussen 8500 een 11000 jaar geleden afgezet als windafzetting. Het fijne materiaal werd vastgelegd in een steppevegetatie. Doordat het in een vegetatie met veel grassen bezonk is het van nature enigszins poreus en dat bepaalt nu nog mede de gunstige eigenschappen in de landbouw. De lössgronden liggen op oude maasterrassen. Omdat Zuid-Limburg tijdens de ijstijden geleidelijk hoger kwam te liggen moest de Maas zich insnijden. Er ontstonden terrassen met Maasafzettingen. De hoogste zijn de oudste. Deze laatste zijn bedekt met een lösslaag van 3 – 5 m dik. De lage terrassen met 8 – 15 m löss. Het lösslandschap is door de hoogteverschillen tussen de terrassen zeer reliëfrijk.
kaart loessafzettingen

De löss is ooit kalkrijk afgezet. De kalk is uit de bovenlaag verdwenen. Plaatselijk wordt kalkrijke löss op enkele meters diepte nog wel aangetroffen. Löss bestaat uit 15% zand, 15% klei en 70% silt (2-50 µm)


Het bodemprofiel

In de lössgronden treedt een bijzonder proces op. Kleideeltjes zijn hele kleine dunne schijfjes. Ze lijken een beetje op mica dat in kachelruitjes wordt gebruikt en zijn daar ook aan verwant. Wanneer er kalk in de grond zit zijn deze kleideeltjes stabiel en kunnen zich goed binden met humus. Ze geven de grond zo een stabiele structuur. Is de grond zuur dan verdwijnt de stabiliteit van deze dunne kleiplaatjes. De onderlinge binding van de deeltjes vermindert. Ze kunnen nu uit gaan spoelen. Dit gebeurt vooral in de zomer bij zware regen langs scheuren in de grond. De deeltjes komen zo in diepere lagen terecht. De zanddeeltjes zijn veel minder gevoelig voor uitspoelen. Wanneer dit vele honderden tot duizenden jaren gebeurt is het gevolg dat de bovengrond steeds zandiger wordt en de laag onder de bouwvoor steeds zwaarder. Een lössgrond gaat bovenin in de richting van een zandgrond. De gronden heten dan brikgronden. 
In de lössgronden verliezen niet alleen de kleideeltjes stabiliteit, maar de grond als geheel ook. Wanneer de lössgronden op een helling liggen, wat vaak het geval is, kan de grond door het verlies aan stabiliteit wegspoelen naar lagere delen. Deze erosie is bij het grootste deel van de lössgronden opgetreden. De grond in de dalen is van boven aangevoerde grond. Wanneer op de helling de bovenste laag verdwijnt komt de laag aan de oppervlakte waar de kleideeltjes naar toe zijn gespoeld. Die liggen dan opnieuw aan de oppervlakte. Door de erosie is de grond als het ware verjongd. Bij de gronden die op de vlakke top van de heuvels lagen is geen erosie opgetreden en hebben we nog het oude profiel, dus een zandige bovenlaag met daaronder een zwaardere laag met ingespoelde klei.
verdichting door ingespoelde klei brikgrond Limburg loess

Bij deze bodem op lössgrond is mooi te zien wat de gevolgen zijn van uitspoeling van kleideeltjes. Oorspronkelijk was het materiaal homogeen. Uit de bovenlaag zijn kleideeltjes gespoeld en deze is daardoor zandiger geworden. In diepere lagen is extra klei terecht gekomen en deze is hierdoor sterk verdicht. Ligt zo’n grond op een helling dan spoelt de bovenlaag makkelijk weg.

bodem akkerbouw op löss

Een typische grond met akkerbouw op löss


Wat zien we hier?


De laag 0-25 cm is redelijk los door ploegen


De laag 25-35 cm is sterk verdicht


De laag 35-40 cm is matig verdicht


De laag dieper dan 40 cm is poreus en goed doorwortelbaar. Hier zien we het volgende:

Zeer poreuze grond op 70 cm diepte. De grote porie is de gang van een regenworm.


Samenvattend: De bouwvoor is met ploegen redelijk los te houden, maar met ploegen niet goed te beschermen tegen erosie. De laag 25 tot 40 cm diepte is een probleem. De laag dieper dan 40 cm is poreus en goed doorwortelbaar


Landbouwkundig gebruik

Door het hoge percentage fijne deeltjes houdt löss veel vocht vast. Per 10 cm bodemlaag kan 25 mm vocht vastgehouden worden. De bewortelingsdiepte bepaalt in sterke mate de hoeveelheid beschikbaar vocht. Wanneer ouder gras ondiep wortelt is het gevoelig voor verdroging. Diepwortelende akkerbouwgewassen en fruitbomen profiteren van het beschikbare vocht; tenminste als de grond niet verdicht is. Löss is wel gevoelig voor verslemping. De kieming van de zaden kan hier veel hinder van ondervinden.

Verslempte grond.


Het grootste probleem bij lössgronden is de erosiegevoeligheid. 

Om erosie te voorkomen is op percelen met een helling vanaf 2% NKG verplicht. Op deze 

percelen mag de grond tot 12 cm diepte bewerkt worden. Een uitzondering op de regel is 

dat er wel geploegd mag worden, als 2% van de oppervlakte van het perceel ingezaaid 

wordt als groenvlak op de plaats waar het water het perceel verlaat. Voor wintergranen 

is het ook toegestaan om te ploegen, voor zomergranen, waaronder maïs, evenwel niet. 

De mate van erosie is sterk gekoppeld aan structuur en zwaarte van de bodem. Een gewas op de bodem beperkt erosie aanzienlijk.


Maatregelen

Niet kerende grondbewerking (NKG)
stroresten onder de bouwvoor

Ploegen, tarwe na korrelmais. De bouwvoor is redelijk los. De resten van de korrelmais liggen onder in de bouwvoor en zijn na bijna een jaar nog niet verteerd.


De slechte vertering komt doordat het materiaal koolstofrijk is en er geen makkelijk verteerbare stikstofrijke organische stof in de buurt is. Drijfmest had die kunnen leveren, maar dat wordt door de wetgeving bemoeilijkt. Verder is de grond zelf arm aan bodemleven en kan van daar uit ook niet de vertering bevorderd worden.

dichte bodemstructuur door niet kerende grondbewerking


Niet kerende grondbewerking, tarwe na korrelmais. Bij deze variant geen oogstresten onder in de bouwvoor

suikerbiet en niet kerende grondbewerking slechte bodemstructuur

Suikerbieten bij niet kerende grondbewerking. 

In 2012 is door het Louis Bolk Instituut (Zanen e.a. 2012) onderzoek gedaan naar de bodemstructuur. Dit gaf de volgende resultaten:

% scherpblokkige elementen laag 0-25 cm
wintertarwe ploegen 22
wintertarwe cultivator 16 cm diep 8
wintertarwe cultivator tot16 diep en woelen tot 25 cm 10
suikerbiet ploegen 20
suikerbiet cultivator tot 16 cm diep 20
De metingen zijn gedaan na 4 jaar en geven aan dat verdichting van de grond bij NKG hier na 4 jaar niet optreedt in wintertarwe en suikerbiet. Bij vergelijkbaar onderzoek op andere grondsoorten blijkt verdichting vaak lang op te treden.

Zuurgraad
Lössgronden zijn kalkloos en de stabiliteit vermindert bij een te lage pH-waarde. Bodemstructuurproblemen en erosiegevoeligheid nemen dan toe. In de akkerbouw is de wenselijke pH-KCL of pH-CaCl2 6,3-6,8 bij minder dan 10% lutum en 6,6 tot 6,8 bij meer dan 10% lutum. pH-waarden boven de 6,8 zijn niet gewenst vanwege sterkere afbraak van de organischge stof en een minder evenwichtig bodemleven.

Bodembedekking
Op alle gronden is bodembekking belangrijk, maar bij lössgronden is dit extra belangrijk. Gewassen die in de winter de grond bedekken zijn gunstig. De aandacht voor groenbemesters is vaak nog te gering. In verband met de aaltjesproblematiek bij suikerbiet wordt vaak gele mosterd of bladrammenas geteeld. Voor de bodem zijn granen en grassen als groenbemester veel gunstiger omdat deze met het intensieve wortelstelsel de bodemstrtuctuur veel beter onderhouden.
bodem na groenbemester


Share by: